Het Steunpunt Centrale Toetsen in Onderwijs zet in op de ontwikkeling van rijke toetsen voor wiskunde en Nederlands in functie van onderwijsontwikkeling. Het Steunpunt bestaat uit een consortium van alle vijf Vlaamse universiteiten (Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Hasselt en Universiteit Antwerpen) en twee hogescholen (Artesis Plantijn Hogeschool en Arteveldehogeschool). Die universiteiten en hogescholen bundelen vijf jaar (2021-2025) hun expertise in opdracht van de Vlaamse regering.
De Vakgroep Wiskunde & Data Science staat, onder leiding van Prof. Ann Dooms, in voor de toetsen wiskunde voor het lager en secundair onderwijs. De toetsontwikkeling wordt gecoördineerd door Ria Van Huffel.
Centrale Toets Wiskunde in Vraag en Antwoord
Hoe wordt het curriculum van resp. het 4de bao, 6de bao, 2de so en 6de so getest?
De centrale toets wiskunde beoogt onderwijsontwikkeling. Daarom testen we niet louter op leerling- en systeemniveau of een eindterm al dan niet behaald wordt, maar bevragen we zowel onderliggende aspecten die aan de basis liggen, als aspecten die verder gaan dan de strikte interpretatie van de eindterm. De eindtermen werden gegroepeerd in een zogenaamd breedtethema Wiskundige problemen oplossen en dieptethema’s, 4 voor bao, 6 gemeenschappelijke voor A en B-stroom en 4 enkel A-stroom in de 1ste graad so. De dieptethema’s worden geclusterd in drie domeinen: 1) Getallen en bewerkingen, 2) Meetkunde en metend rekenen en 3) Statistiek, Tabellen en diagrammen en Verzamelingen.
Lager onderwijs | 1ste graad B-stroom | 1ste graad A-stroom |
Wordt elke leerling bevraagd over het hele curriculum?
Nee, dat is onmogelijk binnen de beperkte toetstijd. Daarom worden op klasniveau
in het basisonderwijs het breedtethema en 2 dieptethema’s afgenomen;
in de 1ste graad secundair onderwijs, het breedtethema en 3 dieptethema’s, één per domein, afgenomen. Elke leerling legt het breedtethema en 2 van de 3 dieptethema’s af die aan de school secundair onderwijs worden toegewezen. Op deze manier krijgt de leerkracht op klasniveau zicht op de probleemoplossende vaardigheden en specifieke inhouden uit de 3 domeinen. De prestaties van elke leerling kunnen vergeleken worden met elke andere leerling voor het breedtethema en 1 dieptethema en met 2/3 van de leerlingen voor 2 dieptethema’s. Op systeemniveau worden alle dieptethema’s aangeboden en over de jaren heen gebeurt dat ook op klasniveau waardoor op deze niveaus heel het curriculum aan bod komt.
Geclusterde afname op klasniveau
Waaruit bestaat een toetsthema?
De thema’s groeperen inhoudelijk samenhangende eindtermen waar de toetsvragen zich situeren op een meetschaal die van makkelijk tot moeilijk gaat beschreven, telkens opgedeeld in vier vaardigheidsniveaus. De vragen werden via objectieve moeilijkheidscriteria ontwikkeld en vervolgens via kalibratie (empirisch onderzoek) op de meetschaal geplaatst. De positie van de vragen op de schaal volgt een kansverdeling: wanneer een hoger geplaatst item juist wordt beantwoord is de kans groot dat alle onderliggende items ook juist worden beantwoord. Voor sommige toetsen liggen er 3 cesuren op de meetschaal: Basisgeletterdheid, cesuur B-stroom en cesuur A-stroom.
Hoe wordt de vaardigheid van een leerling voor een thema getest?
De toets wordt adaptief afgenomen en vertrekt steeds rond de gemiddelde moeilijkheidsgraad van de stroom waarin de leerling zich bevindt. Na het beantwoorden van een blok vragen, wordt een tweede module aangeboden die OF op dit niveau blijft OF afdaalt naar het testen van de onderliggende concepten OF stijgt om te meten welke vaardigheden een leerling beheerst binnen het thema boven de cesuur. Dan gaan we, indien nodig, over naar een laatste fase om de betrouwbaarheid van het geschatte vaardigheidsniveau van de leerling te verhogen.
Hoe verhoudt de toets zich tot andere instrumenten, zoals de peilingen, PISA, etc?
Peilingen: toetst bij een steekproef van leerlingen een selectie van eindtermen geclusterd in thema’s en geordend op moeilijkheid gemeten met een vooronderzoek. Deze toets doet uitspraken over het behalen van eindtermen op systeemniveau en beoogt geen onderwijsontwikkeling.
PISA: meet gecijferdheid (decimale getallen, percentages, verhoudingen, …) en het redeneren hiermee. Deze aspecten zitten verspreid over de bijhorende thema’s in de Centrale toets.
Zowel de peilingen als internationaal onderzoek zoals PISA of PIRLS gebruiken steekproeven en toetsen dus maar een fractie van de leerlingen. Ook gaat het telkens om afzonderlijke metingen op steeds verschillende leerlingen (cross-sectioneel onderzoek), terwijl de Centrale toetsen leerlingen over de tijd zullen volgen. Dit biedt de mogelijkheid om leerwinst (veranderingen van dezelfde leerlingen over de tijd), alsook schoolgebonden factoren die bijdragen tot die leerwinst in kaart te brengen. De toetsen vormen hiermee een krachtig instrument tot schoolontwikkeling.
Welke informatie wordt er meegedeeld?
De meetschaal van elke toets is opgedeeld in vaardigheidsniveaus. Voor elke leerling wordt het vaardigheidsniveau alsook het behalen van de cesuur op de afgelegde toetsen weergegeven in het feedbackdashboard. Daarnaast is het mogelijk de geaggregeerde resultaten op klasniveau te bekijken. Voor de toets wiskundige problemen oplossen kan er in juni vergeleken worden op systeemniveau, terwijl deze vergelijking voor de dieptethema’s in het najaar gebeurt.